Cler. Luik, A. 1531-1551 (1531-1552) Den Bosch Heer Adriaen Preyser werd waarschijnlijk te Loon op Zand geboren. Als Adrianus Preyser de Venloen, clericus, was hij reeds op 25 juli 1516 in Den Bosch aanwezig bij een ruil van goederen te St.Oedenrode tussen de prior van de Kartuizers van Vught en de secretaris van de bisschop van Kamerijk. Op 17 maart 1525 was hij als Adrianus Prayser, clericus, tevens getuige bij het testament van heer Jan van Blytterswijk, rector van de Maalstremkapel te Orthen. Vanaf 1531 treedt heer Adriaen ook op als openbaar notaris. Zijn eerste oorkonde dateert van 17 juni 1531 en betreft een overeenkomst tussen de vier meesteressen en vijf ex-meesteressen of "oude joffrouwen" van het Groot Begijnhof. Deze troffen toen maatregelen om te voorkomen dat de bewoonsters van een huis op het Begijnhof waarin de begijnen hun kleren ophingen en het koren bewaarden de meesteressen in de toekomst nog de toegang tot dat huis zouden kunnen ontzeggen, zoals dat gebeurd was toen Metken van Berlecom het huis nog bewoonde. Heer Laurens Cuyper (nr.229), beneficiant in de Begijnenkerk, trad bij deze overeenkomst op als getuige. Op 22 juni 1535 reisde heer Adriaen naar Alem om daar als notaris meester Henrick vander Moelen (zie nr.268) te installeren als rector van de kerk. Heer Cornelis van Bergen, bisschop van Luik, wees op 16 augustus 1539 te Zevenbergen aan heer Adriaen de protocollen toe van heer Claes Hoyberchs (nr.182), van heer Jan van Gerwen (nr.141) en van Jan van Geldrop (nr.134). Ze werden aan hem overgedragen door twee beneficianten van de St.Jan, meester Henrick Loekeman (nr.248) en heer Peter van Oss (zie nr.292). Heer Adriaens laatste notariële akte bevat de tekst van het testament dat heer Laurens Cuyper (nr.229), nu beneficiant van de St.Jan genoemd, op 24 april 1547 aan hem overhandigde en een aanvulling daarop van 3 maart 1551. In deze akte vermeldt heer Adriaen voor het eerst naast de pauselijke benoeming ook de aanstelling door de keizer en bovendien noemt hij zich niet langer clericus maar priester. Sinds 1531 vermeldt heer Adriaen in zijn onderschrift ook steeds in algemene bewoordingen de verplichte admissie: "iuxta cesareum mandatum seu statutum admissus". 1) Heer Adriaen was reeds tussen 1525 en 1538 tot priester gewijd. Vanaf het laatste jaar tot zijn dood in 1552 komt hij ook voor als beneficiant van de St.Jan terwijl hij omstreeks 1538 tevens rentmeester was van de beneficianten. Op 20 mei 1538 gaf Lysbeth vanden Broeck hem als zodanig "die taefele van alle ghelovighe alleyndighe zielen" in bewaring onder voorwaarde dat de schrijver van de tafel deze ieder jaar uit de kist van de rentmeester zou mogen nemen om hem op te zetten en dat dezelfde hem na het afbreken weer in de kist zou mogen opbergen. Op 19 juli 1547 verleende heer Adriaen namens de officiaal kwitantie aan de executeurstestamentair van Lysbeth, natuurlijke dochter van Pauwels Willemss van Haestricht en weduwe van Dirck Janss van Bladel. Vermoedelijk hield hij toen als vaste gemachtigde van de officiaal het toezicht op de correcte afhandeling van de in testamenten aan geestelijke instellingen vermaakte legaten (vgl. nrs.79 en 182). Op 12 maart 1549 trad hij zelf samen met Servaes Jan Servaess vander Stegen op als executeur-testamentair van heer Servaes Servaess vander Stegen die net als hij beneficiant van de St.Jan was geweest. Heer Adriaen overleed op 28 februari 1552 en werd begraven in de St.Jan bij het St.Agatha-altaar waaraan zijn beneficie verbonden zal zijn geweest. Op 22 maart 1552 werd hij opgevolgd als rector van het altaar van St.Anthonius en de vier Kerkleraren in de Begijnenkerk, welk beneficie hij blijkbaar tot zijn dood had bezeten. Zijn notariële protocollen werden voor zover bekend niet aan een andere notaris overgedragen. Wel gaven schepenen van Den Bosch op 6 april 1552 een vidimus van het door hem vervaardigde testament en codicil van heer Laurens Cuyper. 2)
|
Noten | |
1. | Bijlage II 9.2, 324.1, 398.2; Tabel 3.2, nr.60; Notariële akten van na 1531: RAH, St.Truiden 1832 (22 juni 1535); AAB I, VIII.E, stukken (24 apr.1543); GAH, Coll.LK2, stukken van canoniekrechtelijke en kerkelijke aard (vidimus d.d. 6 apr.1552 (n.s.) van akten van 24 apr.1547 en 3 mrt.1551); Verwijzingen naar notariële akten: AAP I, Olmen, 12 juni 1536 (= RANB, RSA 342); GAH, GB 493 (4 aug.1540), 523 (3 mrt.1551); Door heer Adriaen gecollationeerde akten: Bijlage II 182.21; ABH, OPA, St.Oedenrode (1248) (= Frenken, Documenten, 119-120). |
2. | OLVB 50 (20 mei 1538); AAP II, 's-Hertogenbosch 218 (4 apr.1543) (= RANB, RSA 342); APB, St.Jan I, akte d.d. 31 maart 1545 (en 19 juli 1547); RANB, Coll.PG 538 (regest suppl. 227) (12 mrt.1549); APB, St.Jan II, Obituarium, p.72, p.390; Bannenberg e.a., De oude dekenaten, I 91; GAH, Coll.LK2, stukken van canoniekrechtelijke en kerkelijke aard (vidimus d.d. 6 apr.1552, n.s.). |